Alona – 29 jaar
Woont sinds een jaar op de Boskamp
Voor mij betekent thuis nu: samen zijn. Waar we ook wonen, als wij samen zijn, is dat ons thuis
Voor de oorlog
We zijn allemaal geboren in Charkiv, een stad vlak bij de grens met Rusland. Daar woonde ik met mijn man en mijn kind, in een stad die ik goed kende en waar we niet slecht leefden. Mijn man had er een business in thee en daarvoor ook in hout. Ik was thuis met ons kind. We hadden ook een buitenhuis op het platteland. In Oekraïne werken mensen vaak 7 dagen per week, 10-12 uur per dag.
Twee jaar voordat Zakhar geboren werd, in 2016, kreeg Artem een vreselijk ongeluk. Hij belandde onder een auto en werd een heel stuk meegesleurd. De linkerkant van zijn lichaam is daardoor helemaal beschadigd. Hij had 11operaties nodig. Maar die kostten ons veel geld. In Oekraïne was de gezondheidszorg corrupt. Als je geen geld gaf, kreeg je vaak slechtere zorg. Bij de geboorte van mijn kind moest ik bijvoorbeeld betalen aan de dokter, terwijl dat officieel niet hoefde. Ook voor medicijnen of behandelingen werd vaak geld gevraagd. We vonden dit normaal : als je wilde dat een arts echt voor je zorgde, moest je betalen. Sommige artsen waren wel betrouwbaar, maar het was erg onzeker. Artem had meer operaties nodig, maar die konden we niet betalen.
Schuilen en vluchten
Op 24 februari 2022 begon de oorlog. In eerste instantie wilde ik niet geloven dat het echt was. Maar toen ik een keer met de auto reed en opeens een tank op de weg zag rijden, begreep ik dat mijn man al die tijd gelijk had: dit was serieus. Ik was bang. Kort daarna, misschien tien uur later, begon ook het bombarderen. We hoorden en zagen de bommen, op twintig kilometer afstand, maar ook dichterbij. Soms zagen we ze zelfs vanuit het raam.‘s Nachts probeerden we rustig te blijven voor Zakhar. We durfden het licht niet aan te doen, omdat we bang waren dat hij wakker zou worden en zou schrikken, hij was nog zo klein.
Uiteindelijk hadden we geen andere keuze dan te schuilen in de kelder van ons gebouw, samen met bijna tweehonderd andere mensen. Zonder water, verlichting, of wat dan ook. De eerste dagen aten we wat we thuis nog hadden. Uit de gebombardeerde supermarkten konden we meenemen wat er over was gebleven. Daarna was alles op. We waren afhankelijk van vrijwilligers, vaak mensen van kerken of het Rode Kruis, die ons eten brachten. We kookten buiten op een vuur, want we hadden geen gas. Er waren momenten dat we één brood hadden voor tien mensen. Soms holden we een aardappel uit, stopten er olie en een stukje doek in, maakten er een vlammetje van en zetten er een metalen beker bovenop. Zo konden we iets warms maken voor de kinderen.
In het begin hielpen we elkaar. Samen met andere vrouwen nam ik de verantwoordelijkheid om het voedsel te verdelen. We verzamelden alles in een kamer in de kelder, wogen het af en rekenden uit hoeveel gram iedereen kreeg. Daarna brachten we het naar beneden. Maar niet iedereen vertrouwde ons; sommige mensen dachten dat we voor onszelf meer namen en kwamen controleren. Er ontstonden ruzies en verdenkingen. Toch probeerden we eerlijk te zijn en iedereen hetzelfde te geven.
We vertelden Zakhar dat het geen bommen waren, maar dat het regende, of dat het onweer was, of zelfs vuurwerk. Na een tijdje begon hij te begrijpen dat het niet zo was. Na bijna twee maanden gingen we heel voorzichtig af en toe even naar buiten (tien of vijftien minuten) omdat de kinderen frisse lucht nodig hadden. Ze wisten inmiddels dat ze bij elk geluid snel moesten schuilen. Dat was moeilijk om te zien, maar het werd bijna normaal.
Mijn man zei al maanden dat we weg moesten. Maar ik wilde niet weg: ik wilde niet accepteren dat dit lang ging duren. Ik was bang om alles te verliezen wat we hadden, om opnieuw te moeten beginnen. Ik vond het moeilijk om afscheid te nemen van alles wat bekend is en onzekerheid te hebben over alles. Na twee maanden besefte ik dat het dom was geweest om te denken dat we konden blijven. We moesten echt weg. We pakten snel onze kleren en documenten, pakten flessen water en gingen benzine halen bij het tankstation, waar we uren in de rij stonden.
Kakkerlakken
In onze auto vol met spullen reden we eerst naar een plek in West-Oekraine, waar we een half jaar zouden blijven. Een kennis bracht ons, omdat ik niet durfde te rijden. We kwamen er terecht in een soort studentenhuis, waar het heel vies was en waar heel veel kakkerlakken zaten. Ik zei: hier kan ik niet slapen! Het was niet fijn om daar te zijn. Artem moest om me lachen, omdat ik midden in de nacht met een zaklampje op zoek ging naar die beestjes. We hadden daar Zakhar naar de kleuterklas kunnen brengen. Maar dat wilden we niet. Wat als daar iets zou gebeuren? Nee. Ik wilde hem dichtbij ons houden.
Dat betekende dat hij niet naar school kon of kon spelen met andere kinderen. Daarom reisden we door naar Tsjechië. Die reis duurde vier dagen en ik reed zelf, omdat mijn man zijn knie niet goed kan buigen sinds het ongeluk. Ik had nog nooit meer dan zestig kilometer gereden. Het was eng om zo ver te rijden, maar het lukte. We hebben een jaar in Tsjechië gewoond. Zakhar leerde er al snel Tsjechisch spreken. Maar het leven was erg duur in Tjechië; van één salaris kon je niet rondkomen.
Naar Nederland
Daarna reisden we verder naar Nederland, ook weer met de auto, dat duurde twee dagen. Mijn moeder woonde op dat moment al bijna een jaar in Nederland en had ons laten weten dat het hier mooi en veilig was. Omdat hier veel groen is, er veel speeltuinen zijn en omdat men echt nadenkt over wat goed is voor kinderen. We kwamen in oktober 2023 in Utrecht aan.
Kort daana verhuisden we naar Wijhe, waar we in het oude Rabobank gebouw gingen wonen. Er woonden mensen met allerlei nationaliteiten. Het was er goed, de beheerders deden alles wat ze konden. We deelden daar de keuken, badkamer en toilet met iedereen. Daar hebben we een half jaar gewoond. Dat was moeilijk – mijn man heeft door zijn handicap eigenlijk een eigen toilet en badkamer nodig.
Naar Boskamp
Gelukkig kregen we een huis toegewezen in Boskamp. Oude gebouwen waar veel nationaliteiten wonen. Uiteindelijk zullen deze huizen gesloopt worden, dus het is de vraag hoelang we hier nog kunnen blijven. Het is hier rustig en mooi, en mijn man brengt elke dag onze zoon naar school. Iedereen lacht hier en is vriendelijk. Ik hou van het uitzicht als ik thuis naar buiten kijk. Het herinnert mijn man en mij aan onze jeugd. Meestal voelen we ons hier thuis. Maar we missen onze familie. Een deel van mijn familie en Artems moeder wonen nog steeds in Oekraïne, in dezelfde situatie als wij toen. Gelukkig kon Artem dit jaar in Groningen geopereerd worden. We wachten op nog een operatie, omdat hij zijn knie niet kan bewegen en bijvoorbeeld nu niet goed in een auto kan zitten. Hopelijk gebeurt dat in December.
Shaslicks, varnyky en watermeloen
We missen het eten! Borsjtsj, bietensoep, maar ook het vlees, mmm. Een echte barbecue, met shaslicks. En Oekraïense zoete varnyky (dumplings) met kersen en aardbeien, maar ook watermeloenen daar. Hier hebben ze salades met veel mayonaise. Dat vinden we niet zo lekker. We halen soms producten in een Poolse winkel, maar de meeste dingen vinden we in de plaatselijke supermarkt.
Mijn moeder woont nu dichtbij, en dat voelt fijn. Zakhar kan hier spelen met zijn vrienden. Hij spreekt inmiddels Nederlands dankzij taallessen en gaat nu naar de basisschool. Hij heeft één dag per week online les op zijn Oekraïense school. Artem volgt ook taallessen en hoopt daardoor een baan te kunnen vinden. Ik werk in een magazijn in Zwolle.
Samen zijn
Voor mij betekent thuis nu: samen zijn. Waar we ook wonen, als wij samen zijn, is dat ons thuis. Toch voelt het niet stabiel, omdat we steeds verhuizen of wachten. Daarom hebben we ons huis in Nederland heel eenvoudig ingericht: alleen wat bedden, kasten, een tafel. We weten niet hoe lang we hier mogen blijven. Mijn wens is dat we een vaste plek krijgen, een echt thuis waar we langere tijd kunnen blijven. De onzekerheid is moeilijk. Uiteindelijk willen we misschien nog een kind, een broertje voor Zakhar, maar nu nog niet. We willen eerst balans, rust, en het gevoel te weten wat ons te wachten staat.
We zijn heel dankbaar voor de steun en het begrip van de gemeente Olst-Wijhe en voor Nederland in het algemeen voor de hulp.
– Verhaal opgeschreven door Milou Daniëls –